Een doordenking van de Schipholbrand

Op verzoek van de campagne Free Ahmed Issa schreef Ernst van den Hemel een filosofisch essay over de Schipholbrand. Op 3 september stond een korte versie in Trouw. De complete tekst publiceren we hier. Het is een aanzet tot het debat dat volgens ons noodzakelijk is, om te leren en te veranderen. Op 3 november organiseren we een Illegaal Tribunaal in De Balie.

Wij zijn hier’: ook illegalen tellen.

 

Een doordenking van de Schipholbrand.

Bij de brand in blok K van het detentiecomplex Schiphol-Oost kwamen 11 mensen om het leven. Tientallen mensen raakten gewond, meer nog raakten er getraumatiseerd. Deze mensen waren illegale immigranten: uitgeprocedeerde asielzoekers en mensen zonder papieren. Ze zaten opgesloten omdat ze uit Nederland verwijderd moesten worden. Het detentiecomplex op Schiphol was volgens het rapport van de Onderzoeksraad voor Veiligheid (2006) brandonveilig, de Dienst Justitiële Inrichtingen, Rijksgebouwendienst, en de gemeente Haarlemmermeer hebben bij de bouw, vergunningsaanvraag en inspecties gefaald, en de instelling was niet voorbereid op een dergelijke noodsituatie. Daarnaast was de opvang en hulpverlening van de slachtoffers volgens het rapport onder de maat.

In 2007 werd Ahmed Issa schuldig bevonden aan opzettelijke brandstichting: hij werd wegens het wegwerpen van een met blauwe rizla-vloei gedraaide sigaret in zijn cel verantwoordelijk gesteld voor het uitbreken van de brand en de gevolgen. Alhoewel met de rechtszaak de schuldvraag voorlopig afgesloten is, en de Schipholbrand geleid heeft tot het aftreden van twee minister en het uitvoeren van een aantal maatregelen om de brandveiligheid in detentiecentra te verbeteren, blijft een belangrijke dimensie van de Schipholbrand ondoordacht.

Allereerst kan de Schipholbrand, alle pogingen van politiek en openbaar ministerie ten spijt, niet los gezien worden van het Nederlandse vreemdelingenbeleid. De rapporten van het Europees Parlement (2007), het Comité ter Voorkoming van Foltering en Onmenselijke Behandeling (2007), de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbeleid (2008),  Amnesty International (2008) en de Raad van Europa (2009) hebben het Nederlandse vreemdelingenbeleid scherp bekritiseerd. In het rapport van Amnesty uit 2008 over de behandeling van ‘irregular migrants and asylum-seekers’ constateren de auteurs dat Nederland zich schuldig maakt aan het beperken van het recht op privacy, toegang tot een betekenisvolle dagbesteding, en de mogelijkheid tot communicatie met de buitenwereld. In een grote kader spreekt het rapport van een toenemende criminalisering van illegalen en uitgeprocedeerde vluchtelingen. Bovendien stelt het rapport dat het Nederlandse vreemdelingenbeleid tot schending en uitholling van de mensenrechten leidt:

‘This report concludes that elements of Dutch policies and practices breach the state’s human rights obligations. Policies and measures which, in principal, are in accordance with minimum obligations imposed by international human rights standards, still have a negative impact on the well-being of irregular migrants and asylum-seekers.’ (51)

De Schipholbrand speelde zich af in een onveilig en slecht gecontroleerd detentiecomplex en in een politiek klimaat waarin de mensenrechten van illegalen en uitgeprocedeerden geschonden kunnen worden. Door Ahmed Issa juridisch te vervolgen wordt de aandacht weggehouden van een mogelijk verband tussen de behandeling van illegalen in Nederland en de Schipholbrand. Belangrijke vragen staan bijna vier jaar naar dato nog steeds open: wat heeft het mogelijk gemaakt dat in centra waarin illegalen en uitgeprocedeerde asielzoekers vastgehouden worden regels minder goed nageleefd worden? Dat in deze detentiecomplexen mensenrechten niet voldoende beschermd worden? Wat zegt deze behandeling van illegalen over het vreemdelingenbeleid in Nederland? Hoe kan het dat, in Nederland, dat toch in naam de mensenrechten hooghoudt, de rechten van illegalen met regelmaat geschonden worden? Kortom, wat betekent de Schipholbrand?

De rechtszaak tegen Issa geeft op geen enkele wijze blijk van een connectie tussen de criminalisering van illegalen / uitgeprocedeerden en de Schipholbrand. Toch valt er wat voor te zeggen dat de Schipholbrand meer aan het licht bracht dan alleen een juridische schuldvraag. De Schipholbrand kan gelezen worden als een moment waarop juist getoond wordt op welke wijze de criminalisering van de illegaal het mogelijk maakt dat mensenrechten geschonden worden. Voor een dergelijke interpretatie is het nodig om een heldere blik te werpen op de processen van marginalisatie. Processen van marginalisatie spelen zich niet slechts af in de rechtszaal, maar zij worden mogelijk gemaakt door de beeldvorming, conceptualisatie, en structurering van de politieke werkelijkheid. Antwoorden op de vraag ‘wat betekent de Schipholbrand’ kan dan ook pas gebeuren als de status van de illegaal in een samenleving geduid kan worden. In het werk van de filosofen Hannah Arendt en Alain Badiou wordt een verband gelegd tussen de praktijk van mensenrechten en excessen in de behandeling van illegale migranten en uitgeprocedeerden. We zullen dan ook aan de hand van Arendt en Badiou duidelijkheid proberen te geven over de falende bescherming van de mensenrechten van de illegalen die aan het licht wordt gebracht door rampen zoals de Schipholbrand.

§1 Hannah Arendt en de statenlozen

In het hoofdstuk ‘de aporieën van de rechten van de mens’ uit On The Origins of Totalitarianism uit 1951 waarschuwde Hannah Arendt voor onvermoede gevolgen van de in 1948 aangenomen Universele Verklaring van de Rechten van de Mens. De verantwoordelijkheid voor het hooghouden van de mensenrechten, zo stelde zij, wordt meer en meer in handen gelegd van de natie-staat, terwijl zij juist bedoeld waren voor diegenen die losgeraakt zijn van het beschermende burgerschap van een thuisland. In de jaren voor en na de Tweede Wereldoorlog waren dat de zogenaamde ‘statenlozen’, vaak Joodse vluchtelingen en Roma en Sinti op wie geen enkele staat zat te wachten. Doordat de ‘statenlozen’ ongewenst waren in veel West-Europese staten, en het deze zelfde staten waren die garant moesten staan voor het naleven van de mensenrechten, faalden veel natie-staten in het menselijk behandelen van deze grote groepen ontheemden:

‘Telkens wanneer mensen opdoken die niet langer burger waren van een soevereine staat, bleken de zogenaamd onvervreemdbare Rechten van de Mens in feite onafdwingbaar te zijn – ook in landen waarvan de constitutie op deze rechten is gestoeld.’ (364)

De door Arendt beschreven falende praktijk van de universele mensenrechten is in onze tijd zichtbaar in de figuur van de illegaal. In  onze tijd is het de ‘illegaal’ die door zijn uitgesloten en ongewenste positie buiten de boot valt, en wiens uitzonderingspositie ervoor zorgt dat excessen zich kunnen voordoen.  Volgens Arendt leidde de onbeschermde status van de statenloze tot een situatie waarin mensen teruggebracht kunnen worden tot hun naakte menselijkheid: de ongewenste aanwezigheid van een lichaam binnen de landsgrenzen van een staat die gedwongen is slechts de rechten van burgers te bekrachtigen. In de rapporten van o.a. Amnesty International wordt duidelijk dat het Nederlandse vreemdelingenbeleid tot schendingen van de mensenrechten leidt. Dit feit staat op gespannen voet met het humane beeld dat Nederland graag van zichzelf presenteert. Dat mensenrechten in duistere derde-wereldlanden niet gerespecteerd worden is één ding, maar dat in onze eigen samenleving, in het Koninkrijk der Nederlanden, mensenrechten geschonden worden, is een gegeven dat dan ook voor politiek ongemak zorgt. In die zin zorgde de Schipholbrand voor een dubbel ongemak, niet alleen werd door de brand het probleem van illegale migranten en uitgeproceerden weer onherroepelijk op de kaart gezet, maar in de nasleep van de Schipholbrand werd pijnlijk zichtbaar hoezeer er met de regels in de detentiecomplexen gerommeld wordt.

In de nasleep van de Schipholbrand heeft zowel de  Regering als het Openbaar Ministerie getracht om van de Schipholbrand een simpel juridisch en bestuurlijk geval/voorval te maken. Pas na het vernietigende rapport van de Onderzoeksraad voor de Veiligheid traden twee verantwoordelijke ministers af. Donner stelde destijds in zijn verklaring dat het rapport teveel verantwoordelijkheid van de overheid eiste:

‘Die rapporten lijken bij de overheid een zodanige verantwoordelijkheid en aansprakelijkheid voor het voorkomen van rampen en gevaren te vooronderstellen, dat de vraag aan de orde moet komen in hoeverre zo’n verantwoordelijkheid nog te dragen is. Als slechts het voorkomen van gevaren telt, dan dreigen rechtstaat en democratie in het gedrang te komen’.

Donner stelt, alhoewel hij zijn ministeriële verantwoordelijkheid genomen heeft, dat de Schipholbrand een ongeval is dat nu eenmaal kan gebeuren ‘Na een ramp ziet men vaak dat tal van zaken beter kunnen, die men voordien met de kennis van wat toen redelijkerwijze te voorzien was, voldoende kon en mocht achten’. In andere woorden:  shit happens.  Als we elke keer als een gevaar zich toont de verantwoordelijke ministers de laan uit schoppen dan lopen de rechtstaat en de democratie gevaar. Daarom, zo stelt Donner voor, moet er een debat komen over de verantwoordelijkheid van de regering bij dergelijke situaties. Een debat dat er overigens nooit gekomen is.

In Donners verklaring wordt een opmerkelijke splitsing aangebracht: de brand was een simpel bedrijfsongeval dat we vooraf niet aan hadden kunnen zien komen, en waar we nu door middel van brandveiligheidsmaatregelen wat aan kunnen doen. In Donners rede wordt met geen woord  gerept over het feit dat de belabberde brandveiligheid van de Schipholbrand wel eens verbonden zou kunnen zijn aan de behandeling van illegalen. In Donners rede wordt zorgvuldig een verband met het vreemdelingenbeleid vermeden. In Donner’s aftreden, symptomatisch voor de reactie van de regering op de Schipholbrand, wordt de brand afgedaan als slechts een ongeluk, niet veroorzaakt door falend beleid, maar door de sigaret van Ahmed Issa. In plaats van een analyse van de behandeling van illegalen spreekt men over ‘slechts gevaren’, die als men ze politiek serieus neemt een bedreiging voor het functioneren van de democratie vormen. In feite wordt in Donner’s rede getracht de Schipholbrand te zien als een ongeluk en niet als een gebeurtenis met politieke implicaties. Het eigenlijke gevaar van de Schipholbrand , waar Donner naar verwees, is dan ook dat we de brand en de excessen die zij toonde wel als politieke gebeurtenis zien. Als we de Schipholbrand niet als een losstaand incident zien, maar als een gebeurtenis die politieke misstanden aan het licht brengt, als een gebeurtenis die mogelijk werd doordat illegalen in toenemende wijze gemarginaliseerd en gecriminaliseerd worden, komen er hele andere betekenissen en implicaties van de Schipholbrand naar voren.

In Arendt’s analyse wordt nu juist een verbinding aangebracht tussen de onmenselijke behandeling van ongewensten en de manier waarop staten verantwoordelijk zijn voor het bewaken van mensenrechten. Arendt’s werk over de status van mensenrechten behoudt echter het karakter van een diagnose. Zij biedt geen werkelijk handvat hoe men uit de problematiek van de illegaal kan geraken. In navolging van Arendt hebben verscheidene filosofen zich gebogen over de gevolgen van het bestaan van illegalen in een samenleving van burgers.

§2 sans-papiers

Zo stelt de franse filosoof Alain Badiou dat de erbarmelijke levensomstandigheden van tienduizenden sans-papiers in Frankrijk een beginpunt zouden moeten zijn om opnieuw na te denken over kwesties als burgerschap en mensenrechten. Voor Badiou, en de acties van de mede door hem opgerichtte Organisation Politique, is het van wezenlijk politiek belang om, in weerwil van het humanistische gezicht van westerse democratieën (ieder mens is gelijk voor de wet), de nadruk te leggen op diegenen die in de samenleving verblijven, maar wiens aanspraak op gelijke behandeling toch niet succesvol blijkt. Badiou legt zelfs de nadruk op de gedwongen onzichtbaarheid van de sans-papiers; alhoewel ze wel fysiek in de situatie aanwezig zijn, en dus aanspraak op gelijkheid zouden moeten kunnen maken, wordt hen door de constante dreiging van uitzetting de mogelijkheid van politieke representatie ontnomen. Badiou spreekt dan ook bewonderend over die zeldzame momenten waarop de sans-papiers, in weerwil van persoonlijk risico, zichtbaar en politiek stelling nemen. Zo ziet hij de bezetting van de kerk Saint Bernard in Parijs door illegale arbeiders in 1997 als een moedige daad die onzichtbaar leed aan het licht brengt: Na het publieke optreden van de sans-papiers kan men niet ontkennen dat er mensen onderdeel zijn van de samenleving die geen aanspraak kunnen maken op basale zogenaamd universele rechten.

Voor Badiou is dit bij uitstek een daadwerkelijk politieke gebeurtenis. Een politiek moment ontstaat in het gedachtegoed van Badiou als datgene zichtbaar wordt wat daarvoor geen plaats had. Het alledaagse leven speelt zich af in de comfortabele illusie dat alles een plaats heeft, dat alles geteld kan worden. In het geval van illegaal in het land verblijvende migranten is de telling als volgt: De staat zorgt voor al haar burgers, en voor die buitenlandse burgers zonder verblijfsvergunning is een tijdelijke opvang noodzakelijk zodat ze orderlijk naar het land van herkomst getransporteerd kunnen worden. Het feit is echter dat er wel degelijk illegalen zeer lange tijd in detentiecentra blijven, er zijn wel degelijk meer dan 100.000 illegalen1 in Nederland. Voor het grote publiek blijft de illegaal, zowel op de straten van de Nederlandse steden als in de detentiecomplexen, grotendeels onzichtbaar. Het schenden van de mensenrechten van illegalen wordt vergemakkelijkt door het buiten de schijnwerpers houden van diegenen die niet door de natie-staat gezien willen worden. Het schijnbaar universele van de mensenrechten, dat slechts selectieve toepassing kent, functioneert zolang men niet al te zeer geconfronteerd wordt met de uitgeslotenen.

De Schipholbrand, net zoals demonstraties van de illegalen in Frankrijk, kan gezien worden als het aan het licht komen van de onvermijdelijke conclusie dat illegaal simpelweg hier zijn. Zoals Arendt al diagnoseerde, zijn deze mensen overgeleverd aan de natie-staat die in wezen gericht is op het beschermen van de rechten van de mens-als-burger. Dit is echter gedoemd  te falen. De uitzondering is er, illegalen bestaan. Voor Badiou is het een politieke en ethische plicht om te handelen op het moment dat een dergelijke uitzondering zich presenteert. Vanuit deze filosofie gezien is de reactie van Donner een poging om te ontkennen dat er zich een uitzondering heeft voorgedaan. Voor Donner bestaan slechts gevaren en ministeriële verantwoordelijkheid achteraf als het misgaat.

Als we de gedachte van Badiou volgen zouden we dan ook geen genoegen moeten nemen met een opstappende minister, een rechtszaak tegen Ahmed Issa en wat extra brandblussers in detentiecomplexen, maar dan zou de situatie die tot de Schipholbrand geleid heeft radicaal herzien moeten worden. Dat wil zeggen, als de huidige omgang met illegalen tot het onzichtbaar maken van mensen leidt, dan moet men bereid zijn de hele achterliggende structuur van het vreemdelingenbeleid door te lichten. In het geval van de sans-papiers komt Badiou tot de conclusie dat in de Franse maatschappij burgerschap boven menselijkheid gesteld wordt. Niet alleen is dit in strijd met de Franse grondwet, het druist ook nog eens in tegen het enige universele politieke standpunt: gelijkheid.  Onafhankelijk van juridische bezwaren stelt Badiou onomwonden dat de actie van de illegaal inhoudt dat we de verhouding tussen mens-zijn en burger-zijn opnieuw moeten bepalen. Of, anders gezegd, als huidige definities van burgerschap leiden tot onmenselijke behandeling van diegenen die hier buiten vallen, dan telt niet alleen het individuele geval, maar dan dient men actie te ondernemen om een menselijke behandeling voor eenieder in de situatie te kunnen garanderen. Dan zouden we burgerschap opnieuw moeten definiëren.

Op basis van Badiou’s analyse van de demonstraties van de sans-papiers kunnen we zien wat een mogelijke duiding van de Schipholbrand zou kunnen zijn. In plaats van ‘slechts een gevaar’, een juridisch te duiden incident, wijst de brand en haar onnodig hoge aantal slachtoffers op de buitenrechtelijke behandeling van illegale migranten en uitgeprocedeerden in Nederland. Na de Schipholbrand kan men niet meer ontkennen dat het huidige vreemdelingenbeleid tot excessen leidt. De Schipholbrand is hier de zichtbare en onontkenbare naam voor. In dit opzicht is de Schipholbrand te lezen als een politieke gebeurtenis in de betekenis die Badiou eraan verleent. Als men de Schipholbrand als politieke gebeurtenis beschouwt dan kan men niet anders dan de behandeling van de illegaal als onmenselijk afwijzen. De Schipholbrand is een rampzalig gevolg van het onzichtbaar maken, van het uitzonderen, van het criminaliseren van mensen die zich simpelweg in Nederland bevinden. De betekenis van de Schipholbrand ligt in dit onherroepelijk en rampzalig zichtbaar worden van het menselijk bestaan en van de onmenselijke behandeling van de illegaal in Nederland.

§3 De Bijlmerramp

Het op rampzalige wijze zichtbaar worden van ‘illegalen’ is niet nieuw in Nederland. Toen in 1992 een vliegtuig zich in een flat in de Bijlmer boorde bleek het slachtofferaantal vanwege een onbekend aantal illegale bewoners moeilijk te achterhalen. De Bijlmerramp was voor veel mensen, en niet in de laatste plaats de politiek, een eye-opener: in het slachtofferschap bleek op welke wijze de illegaal de scheidslijn tussen burger en mens voor problemen stelde. Men kon immers moeilijk stellen dat een vast aantal burgers en een onbekend aantal mensen slachtoffer van de ramp was geworden. Ed van Thijn, toenmalig burgemeester van Amsterdam en staatssecretaris van Justitie Aad Kosto stelden een generaal pardon voor, om praktische redenen:

‘We riepen illegalen in de Bijlmer op zich te melden. Daar was natuurlijk grote huiver voor, ze verwachtten uitgezet te worden als ze zich bekend maakten. Het pardon bood daarom ook uitkomst’

De vliegramp en de noodzaak om het aantal slachtoffers te tellen bracht de politiek in een ongemakkelijk parket. Doordat illegalen geen plaats hebben in de Nederlandse samenleving konden ze ook niet geteld worden. De Bijlmerramp toonde de aanwezigheid van diegenen zonder plek, en dit maakte een generaal pardon mogelijk en zelfs noodzakelijk. Om dezelfde redenen beargumenteerde Ed van Thijn na de Schipholbrand ook dat de slachtoffers een verblijfsvergunning dienen te krijgen:

‘Uit humanitair oogpunt valt alles te zeggen voor een nieuw generaal pardon. De Bijlmer is wat dat betreft een precedent. En vergeet niet dat je de medewerking van deze vreemdelingen nodig hebt in alle komende onderzoeken.’

Bij de Bijlmerramp werd de illegaal zichtbaar als slachtoffer dat geteld moest worden, om verantwoordelijkheid voor deze telling te nemen moest de illegaal een plaats krijgen. Klaarblijkelijk telt voor van Thijn de illegaal als slachtoffer plotseling wel als mens, als getuige, als onderdeel van de samenleving. In Donner’s analyse, en de juridische procedure na de Schipholbrand, blijkt dat een dergelijke realisatie uitblijft. Het proces tegen Ahmed Issa stelt hem weliswaar juridisch verantwoordelijk, en vervolgbaar, maar tot op heden is geen enkel slachtoffer van de Schipholbrand officieel als getuige gehoord.

§4 implicaties van de Schipholbrand en het engagement van de overlevenden

In de nasleep van de Schipholbrand is door de verantwoordelijken niet gereflecteerd op het slachtofferschap van de vreemdelingen in Blok K, noch op de onmenselijke behandeling van illegalen die erdoor aan het licht gebracht wordt.  De Schipholbrand blijft daarom actueel. De behandeling van illegalen blijft de mensenrechten schenden, en de noden van de slachtoffers van de Schipholbrand wordt niet erkend. Ahmed Issa kan na zijn celstraf en vervolging weer terugkeren in de vreemdelingendetentie, om vervolgens uitgezet te worden. Kortom, alles blijft bij het oude. In plaats van een politieke bezinning over het schenden van de mensenrechten door het Nederlandse vreemdelingenbeleid hebben we een discussie over een weggeschoten shagje dat al dan niet met blauwe rizla gedraaid zou zijn.

De filosofen Arendt en Badiou geven een theoretisch kader dat deze ontkenning kan duiden als direct gevolg van huidige praktijken van burgerschap en mensenrechten. Badiou hamert erop dat we ons niet moeten laten misleiden door de criminalisering van illegalen, wiens enige zonde is dat zij zich bevinden in Nederland, en dat we niet vrijblijvend kunnen toekijken als de rechteloze situatie van de illegaal aan het licht gebracht wordt.

Hierdoor wordt duidelijk dat de betekenis van de Schipholbrand niet ligt in het vervolgen van een zondebok, (onafhankelijk van de uitspraak raakt deze rechtszaak op geen enkele wijze wat er daadwerkelijk van belang is in de Schipholbrand: de onnodige dood van 11 mensen als gevolg van een onmenselijke behandeling van illegale vreemdelingen), noch in niet ter zaken doende uitingen van piëteit middels ‘ministeriële verantwoordelijkheid’ (de wonderbaarlijke herrijzenis van Donner als Minister van Sociale Zaken nog geen jaar na zijn aftreden wijst op de beperktheid van deze verantwoordelijkheid).  Het activisme van de overlevenden toont de ware betekenis van de Schipholbrand. Bij de derde herdenking van de Schipholbrand gebruikten zij de volgende slogan:

We are here

To make a life again

Together as one

Deze slogan is, ondanks haar eenvoud, niet simpel. ‘Wij zijn hier’ impliceert dat de illegaal aanwezig is in Nederland, als mens. ‘Wij zijn hier’ betekent dat de gemarginaliseerde en monddode situatie van de vaak onzichtbare illegaal in Nederland een dagelijkse aanwezige realiteit is, dat de slachtoffers van de Schipholbrand geen slachtoffers van een simpel ongeluk waren, maar van een politieke gebeurtenis die op een onhoudbare situatie wijst. De overlevenden hebben net zo goed als de overlevenden van de Bijlmerramp, of van welke andere ramp dan ook, een trauma te verwerken, een leven op te bouwen. Voor Badiou betekende de actie van de sans-papiers in Frankrijk dat men de plicht had actie te ondernemen om deze uitgeslotenen een plaats te bieden, om van een selectieve toepassing van mensenrechten weer een daadwerkelijke eenheid te maken,  het ‘’together as one’ herinnert ons aan de plicht om een samenleving te zien als een verzameling mensen, legaal of illegaal, in plaats van een verzameling burgers en rechtelozen.

De politieke gevolgtrekking van deze daad van de overlevenden laat zich raden: net zoals de Schipholbrand een direct gevolg is van overheidsbeleid om mensen op te sluiten in lichtontvlambare overheidsgebouwen en onder mensonterende omstandigheden, is de rechteloze situatie van de illegaal in Nederland een direct gevolg van de doorgedraaide verheffing van de rechten van de burger boven de  mensenrechten. De betekenis van de Schipholbrand eindigt niet met het strafrechtelijk proces tegen Ahmed Issa, maar deze begint bij het opnieuw uitvinden/creeëren van een vreemdelingenbeleid dat gelijkheid centraal stelt.

Dit opnieuw definiëren en toepassen van de rechten van de mens begint met het luisteren naar de slachtoffers van de Schipholbrand en heeft als eerste praktische eis het onmiddelijk toekennen van burgerrechten aan alle slachtoffers van de Schipholbrand. Om te beginnen.

Ernst van den Hemel